OVERKANT
Terwijl het de roeier te binnen schiet hoe het kan
(geit mee, dan wolf, geit mee terug, achterlaten
kool mee, dan geit weer gaan halen) ziet hij
de kool in de geit, de geit in de wolf verdwijnen.
Dool wolf, denkt hij, dool en eet. Alleen mijn boot
breng ik nog daar naar de overkant
die niet meer zo hoeft te heten.
Het water vraagt in het voorbijgaan: wat moet
een roeier met oevers? Ik wacht, zegt de roeier
op wat er uit kleigrond zal groeien dat ik een
verrassende naam geef, ik wacht op een dier
dat tevoorschijn zal komen en melk draagt
geluid zonder woorden maakt en
op mijn schoot blijkt te passen.
© 2012, Joke van Leeuwen
Uit: Half in de zee
Uitgever: Querido / Poetry International, 2012